NL: sacreren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gesacreerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik sacreer jij sacreert hij sacreert wij sacreren jullie sacreren zij sacreren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gesacreerd jij hebt gesacreerd hij heeft gesacreerd wij hebben gesacreerd jullie hebben gesacreerd zij hebben gesacreerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik sacreerde jij sacreerde hij sacreerde wij sacreerden jullie sacreerden zij sacreerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gesacreerd jij had gesacreerd hij had gesacreerd wij hadden gesacreerd jullie hadden gesacreerd zij hadden gesacreerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal sacreren jij zult sacreren hij zal sacreren wij zullen sacreren jullie zullen sacreren zij zullen sacreren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gesacreerd hebben jij zult gesacreerd hebben hij zal gesacreerd hebben wij zullen gesacreerd hebben jullie zullen gesacreerd hebben zij zullen gesacreerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou sacreren jij zou sacreren hij zou sacreren wij zouden sacreren jullie zouden sacreren zij zouden sacreren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gesacreerd hebben jij zou gesacreerd hebben hij zou gesacreerd hebben wij zouden gesacreerd hebben jullie zouden gesacreerd hebben zij zouden gesacreerd hebben
|
Gebiedende wijs |
sacreer
|
Aanvoegende wijs |
sacrere |