NL: röntgenen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geröntgend
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik röntgen jij röntgent hij röntgent wij röntgenen jullie röntgenen zij röntgenen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geröntgend jij hebt geröntgend hij heeft geröntgend wij hebben geröntgend jullie hebben geröntgend zij hebben geröntgend
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik röntgende jij röntgende hij röntgende wij röntgenden jullie röntgenden zij röntgenden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geröntgend jij had geröntgend hij had geröntgend wij hadden geröntgend jullie hadden geröntgend zij hadden geröntgend
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal röntgenen jij zult röntgenen hij zal röntgenen wij zullen röntgenen jullie zullen röntgenen zij zullen röntgenen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geröntgend hebben jij zult geröntgend hebben hij zal geröntgend hebben wij zullen geröntgend hebben jullie zullen geröntgend hebben zij zullen geröntgend hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou röntgenen jij zou röntgenen hij zou röntgenen wij zouden röntgenen jullie zouden röntgenen zij zouden röntgenen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geröntgend hebben jij zou geröntgend hebben hij zou geröntgend hebben wij zouden geröntgend hebben jullie zouden geröntgend hebben zij zouden geröntgend hebben
|
Gebiedende wijs |
röntgen
|
Aanvoegende wijs |
röntgene |