Voorbeelden

1. Il régule le mouvement.
   Het reguleert beweging.
2. Le bleu régule la puissance.
   Blauw regelt meestal de stroomtoevoer.
3. Seville régule fortement ce commerce.
   Sevilla reguleert de handel zwaar.
4. Ce dispositif régule la chaleur.
   Dat apparaat beheerst de temperatuur.
5. Carter, régule le flot des personnes entrantes.
   Carter, vertragen de doorstroming van mensen binnen te gaan.
6. Le plus gros régule sa respiration et sa température.
   De grootste ademt al goed en kan zichzelf warm houden.
7. C' est le noyau génétique qui régule les émotions.
   Dat is de genetische kern die de emoties reguleert.
8. Le système électronique régule l' arrivée de la puissance.
   Het elektronisch systeem bepaalt de krachtlevering.
9. C' est la partie du cerveau qui régule le sommeil.
   Dat deel van de hersenen regelt de slaap.
10. C' est une partie du tronc cérébral qui régule les fonctions motrices.
    Dat is een deel van de hersenstam dat de motorische functies regelt.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden