NL: ruziën U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geruzied
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ruzie jij ruziet hij ruziet wij ruziën jullie ruziën zij ruziën
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geruzied jij hebt geruzied hij heeft geruzied wij hebben geruzied jullie hebben geruzied zij hebben geruzied
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ruziede jij ruziede hij ruziede wij ruzieden jullie ruzieden zij ruzieden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geruzied jij had geruzied hij had geruzied wij hadden geruzied jullie hadden geruzied zij hadden geruzied
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ruziën jij zult ruziën hij zal ruziën wij zullen ruziën jullie zullen ruziën zij zullen ruziën
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geruzied hebben jij zult geruzied hebben hij zal geruzied hebben wij zullen geruzied hebben jullie zullen geruzied hebben zij zullen geruzied hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ruziën jij zou ruziën hij zou ruziën wij zouden ruziën jullie zouden ruziën zij zouden ruziën
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geruzied hebben jij zou geruzied hebben hij zou geruzied hebben wij zouden geruzied hebben jullie zouden geruzied hebben zij zouden geruzied hebben
|
Gebiedende wijs |
ruzie
|
Aanvoegende wijs |
ruzië |