NL: ruimen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geruimd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ruim jij ruimt hij ruimt wij ruimen jullie ruimen zij ruimen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geruimd jij hebt geruimd hij heeft geruimd wij hebben geruimd jullie hebben geruimd zij hebben geruimd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ruimde jij ruimde hij ruimde wij ruimden jullie ruimden zij ruimden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geruimd jij had geruimd hij had geruimd wij hadden geruimd jullie hadden geruimd zij hadden geruimd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ruimen jij zult ruimen hij zal ruimen wij zullen ruimen jullie zullen ruimen zij zullen ruimen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geruimd hebben jij zult geruimd hebben hij zal geruimd hebben wij zullen geruimd hebben jullie zullen geruimd hebben zij zullen geruimd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ruimen jij zou ruimen hij zou ruimen wij zouden ruimen jullie zouden ruimen zij zouden ruimen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geruimd hebben jij zou geruimd hebben hij zou geruimd hebben wij zouden geruimd hebben jullie zouden geruimd hebben zij zouden geruimd hebben
|
| Gebiedende wijs |
ruim
|
| Aanvoegende wijs |
| ruime |