NL: rugbyen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gerugbyd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik rugby jij rugbyt hij rugbyt wij rugbyen jullie rugbyen zij rugbyen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gerugbyd jij hebt gerugbyd hij heeft gerugbyd wij hebben gerugbyd jullie hebben gerugbyd zij hebben gerugbyd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik rugbyde jij rugbyde hij rugbyde wij rugbyden jullie rugbyden zij rugbyden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gerugbyd jij had gerugbyd hij had gerugbyd wij hadden gerugbyd jullie hadden gerugbyd zij hadden gerugbyd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal rugbyen jij zult rugbyen hij zal rugbyen wij zullen rugbyen jullie zullen rugbyen zij zullen rugbyen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gerugbyd hebben jij zult gerugbyd hebben hij zal gerugbyd hebben wij zullen gerugbyd hebben jullie zullen gerugbyd hebben zij zullen gerugbyd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou rugbyen jij zou rugbyen hij zou rugbyen wij zouden rugbyen jullie zouden rugbyen zij zouden rugbyen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gerugbyd hebben jij zou gerugbyd hebben hij zou gerugbyd hebben wij zouden gerugbyd hebben jullie zouden gerugbyd hebben zij zouden gerugbyd hebben
|
| Gebiedende wijs |
rugby
|
| Aanvoegende wijs |
| rugbye |