NL: roven U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geroofd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik roof jij rooft hij rooft wij roven jullie roven zij roven
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geroofd jij hebt geroofd hij heeft geroofd wij hebben geroofd jullie hebben geroofd zij hebben geroofd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik roofde jij roofde hij roofde wij roofden jullie roofden zij roofden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geroofd jij had geroofd hij had geroofd wij hadden geroofd jullie hadden geroofd zij hadden geroofd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal roven jij zult roven hij zal roven wij zullen roven jullie zullen roven zij zullen roven
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geroofd hebben jij zult geroofd hebben hij zal geroofd hebben wij zullen geroofd hebben jullie zullen geroofd hebben zij zullen geroofd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou roven jij zou roven hij zou roven wij zouden roven jullie zouden roven zij zouden roven
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geroofd hebben jij zou geroofd hebben hij zou geroofd hebben wij zouden geroofd hebben jullie zouden geroofd hebben zij zouden geroofd hebben
|
| Gebiedende wijs |
roof
|
| Aanvoegende wijs |
| rove |