NL: rolhockeyen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gerolhockeyd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik rolhockey jij rolhockeyt hij rolhockeyt wij rolhockeyen jullie rolhockeyen zij rolhockeyen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gerolhockeyd jij hebt gerolhockeyd hij heeft gerolhockeyd wij hebben gerolhockeyd jullie hebben gerolhockeyd zij hebben gerolhockeyd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik rolhockeyde jij rolhockeyde hij rolhockeyde wij rolhockeyden jullie rolhockeyden zij rolhockeyden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gerolhockeyd jij had gerolhockeyd hij had gerolhockeyd wij hadden gerolhockeyd jullie hadden gerolhockeyd zij hadden gerolhockeyd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal rolhockeyen jij zult rolhockeyen hij zal rolhockeyen wij zullen rolhockeyen jullie zullen rolhockeyen zij zullen rolhockeyen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gerolhockeyd hebben jij zult gerolhockeyd hebben hij zal gerolhockeyd hebben wij zullen gerolhockeyd hebben jullie zullen gerolhockeyd hebben zij zullen gerolhockeyd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou rolhockeyen jij zou rolhockeyen hij zou rolhockeyen wij zouden rolhockeyen jullie zouden rolhockeyen zij zouden rolhockeyen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gerolhockeyd hebben jij zou gerolhockeyd hebben hij zou gerolhockeyd hebben wij zouden gerolhockeyd hebben jullie zouden gerolhockeyd hebben zij zouden gerolhockeyd hebben
|
Gebiedende wijs |
rolhockey
|
Aanvoegende wijs |
rolhockeye |