NL: roemen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geroemd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik roem jij roemt hij roemt wij roemen jullie roemen zij roemen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geroemd jij hebt geroemd hij heeft geroemd wij hebben geroemd jullie hebben geroemd zij hebben geroemd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik roemde jij roemde hij roemde wij roemden jullie roemden zij roemden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geroemd jij had geroemd hij had geroemd wij hadden geroemd jullie hadden geroemd zij hadden geroemd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal roemen jij zult roemen hij zal roemen wij zullen roemen jullie zullen roemen zij zullen roemen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geroemd hebben jij zult geroemd hebben hij zal geroemd hebben wij zullen geroemd hebben jullie zullen geroemd hebben zij zullen geroemd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou roemen jij zou roemen hij zou roemen wij zouden roemen jullie zouden roemen zij zouden roemen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geroemd hebben jij zou geroemd hebben hij zou geroemd hebben wij zouden geroemd hebben jullie zouden geroemd hebben zij zouden geroemd hebben
|
| Gebiedende wijs |
roem
|
| Aanvoegende wijs |
| roeme |