1. MWB
  2. Werkwoord vervoegen
  3. roder

Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

FR: roder    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Participe Passé
rodé

Indicatif Présent
je rode
tu rodes
il; elle rode
nous rodons
vous rodez
ils; elles rodent

Indicatif Passé Composé
j`ai rodé
tu as rodé
il; elle a rodé
nous avons rodé
vous avez rodé
ils; elles ont rodé

Indicatif Imparfait
je rodais
tu rodais
il; elle rodait
nous rodions
vous rodiez
ils; elles rodaient

Indicatif Plus-Que-Parfait
j`avais rodé
tu avais rodé
il; elle avait rodé
nous avions rodé
vous aviez rodé
ils; elles avaient rodé

Indicatif Passé Simple
je rodai
tu rodas
il; elle roda
nous rodâmes
vous rodâtes
ils; elles rodèrent

Indicatif Passé Antérieur
j`eus rodé
tu eus rodé
il; elle eut rodé
nous eûmes rodé
vous eûtes rodé
ils; elles eurent rodé

Indicatif Futur Simple
je roderai
tu roderas
il; elle rodera
nous roderons
vous roderez
ils; elles roderont

Indicatif Futur Antérieur
j`aurai rodé
tu auras rodé
il; elle aura rodé
nous aurons rodé
vous aurez rodé
ils; elles auront rodé

Subjonctif Présent
je rode
tu rodes
il; elle rode
nous rodions
vous rodiez
ils; elles rodent

Subjonctif Passé
j`aie rodé
tu aies rodé
il; elle ait rodé
nous ayons rodé
vous ayez rodé
ils; elles aient rodé

Subjonctif Imparfait
je rodasse
tu rodasses
il; elle rodât
nous rodassions
vous rodassiez
ils; elles rodassent

Subjonctif Plus-Que-Parfait
j`eusse rodé
tu eusses rodé
il; elle eût rodé
nous eussions rodé
vous eussiez rodé
ils; elles eussent rodé

Conditionnel Présent
je roderais
tu roderais
il; elle roderait
nous roderions
vous roderiez
ils; elles roderaient

Conditionnel Passé
j`aurais rodé
tu aurais rodé
il; elle aurait rodé
nous aurions rodé
vous auriez rodé
ils; elles auraient rodé

Impératif Présent
(tu) rode, (nous) rodons
(vous) rodez


Voorbeelden

  1. Un truc rode dans la montagne.
    Er sluipt iets in de bergen.
  2. Un prédateur rode à cause de vous.
    Je hebt een monster losgelaten.
  3. Je pensais porter la rode de maman...
    Ik wil misschien mama' s jurk dragen.
  4. Rode la première des grandes loi du temps.
    Bereed de eerste van de grote tijdschoten.
  5. Avec un assassin qui rode, je vais avoir besoin de protection.
    Gezien er moordenaars rondlopen, heb ik enige bescherming nodig.
  6. Faut juste les roder.
    Ze moeten nog even wennen.
  7. Encore en train de roder?
    Weer aan het rondzwerven?
  8. Mais je viens de les roder.
    Ik heb ze net ingelopen.
  9. Arrêter de roder, arrêter de spéculer
    Stop dringen, stop met speculeren.
  10. On l' a tous vue roder dans le coin.
    We zagen haar alleen rondsluipen.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden



Vaakst vervoegd

Hier zie je een overzicht van de 30 vaakst vervoegde werkwoorden voor de vijf talen die we op mijnwoordenboek gebruiken.

Nederlandse werkwoorden

willen verdienen worden zijn vinden bedoelen kunnen houden hebben meten vermelden vertellen varen gelden beantwoorden zeggen bestellen begeleiden updaten reizen bereiden leiden plannen gaan verwijderen stelen bidden besteden denken bellen

Franse werkwoorden

être avoir aller faire pouvoir vouloir venir devoir voir prendre savoir partir connaître recevoir dire mettre finir lire boire choisir envoyer sortir falloir dormir écrire appeler croire manger devenir vivre

Duitse werkwoorden

sein werden haben können mögen gehen wollen müssen essen finden sehen stressen lesen dürfen fahren misten sollen kommen nehmen tun machen geben sprechen lassen helfen laufen arbeiten wohnen schlafen halten

Spaanse werkwoorden

ser sentir tener hacer ver teñir ir estar servir haber poder mentir querer dar fuir saber decir hablar salir empezar volver comer seguir vivir gustar pedir encontrar grillarse latir pensar llamar conocer preferir jugar llegar

Engelse werkwoorden

send read be have spend choose go lead mean hear teach lie think see quit can do build meet take say get run fall fair buy put eat lay make learn wear begin barbecue will give find want know drink work write try