Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: ritselen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
geritseld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik ritsel
jij ritselt
hij ritselt
wij ritselen
jullie ritselen
zij ritselen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb geritseld
jij hebt geritseld
hij heeft geritseld
wij hebben geritseld
jullie hebben geritseld
zij hebben geritseld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik ritselde
jij ritselde
hij ritselde
wij ritselden
jullie ritselden
zij ritselden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had geritseld
jij had geritseld
hij had geritseld
wij hadden geritseld
jullie hadden geritseld
zij hadden geritseld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal ritselen
jij zult ritselen
hij zal ritselen
wij zullen ritselen
jullie zullen ritselen
zij zullen ritselen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal geritseld hebben
jij zult geritseld hebben
hij zal geritseld hebben
wij zullen geritseld hebben
jullie zullen geritseld hebben
zij zullen geritseld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou ritselen
jij zou ritselen
hij zou ritselen
wij zouden ritselen
jullie zouden ritselen
zij zouden ritselen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou geritseld hebben
jij zou geritseld hebben
hij zou geritseld hebben
wij zouden geritseld hebben
jullie zouden geritseld hebben
zij zouden geritseld hebben

Gebiedende wijs
ritsel

Aanvoegende wijs
ritsele

Voorbeelden

  1. Ritsel je van elke vrouw die je ontmoet het adres?
    Ritsel you of every woman you meet the address?
  2. [ Papers ritselen ]
    [ Papers rustle ]
  3. Kun je wat ritselen?
    Maybe you can hook me up.
  4. Jij stopt nooit met ritselen, hé?
    You never stop hustling, do you?
  5. Laten we wat voedsel gaan ritselen.
    Let 's rustle up some grub.
  6. Tot de bladeren begonnen te ritselen.
    Till the leaves started rustling.
  7. De bladeren ritselen op een zuchtje wind.
    The leaves are rustled by a gentle breeze.
  8. Al had ik honger, ik zou niet ritselen.
    If I was starving, I couldn 't rustle.
  9. Ik moet altijd iets voor die lui ritselen.
    These guys always wanted me to do favors for them!
  10. Ik hoorde hem ritselen tussen deze dozen eerder deze avond.
    I heard him rustling around these boxes earlier this evening.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden