NL: riskeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geriskeerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik riskeer jij riskeert hij riskeert wij riskeren jullie riskeren zij riskeren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geriskeerd jij hebt geriskeerd hij heeft geriskeerd wij hebben geriskeerd jullie hebben geriskeerd zij hebben geriskeerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik riskeerde jij riskeerde hij riskeerde wij riskeerden jullie riskeerden zij riskeerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geriskeerd jij had geriskeerd hij had geriskeerd wij hadden geriskeerd jullie hadden geriskeerd zij hadden geriskeerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal riskeren jij zult riskeren hij zal riskeren wij zullen riskeren jullie zullen riskeren zij zullen riskeren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geriskeerd hebben jij zult geriskeerd hebben hij zal geriskeerd hebben wij zullen geriskeerd hebben jullie zullen geriskeerd hebben zij zullen geriskeerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou riskeren jij zou riskeren hij zou riskeren wij zouden riskeren jullie zouden riskeren zij zouden riskeren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geriskeerd hebben jij zou geriskeerd hebben hij zou geriskeerd hebben wij zouden geriskeerd hebben jullie zouden geriskeerd hebben zij zouden geriskeerd hebben
|
Gebiedende wijs |
riskeer
|
Aanvoegende wijs |
riskere |