NL: ripdealen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geripdeald
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ripdeal jij ripdealt hij ripdealt wij ripdealen jullie ripdealen zij ripdealen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geripdeald jij hebt geripdeald hij heeft geripdeald wij hebben geripdeald jullie hebben geripdeald zij hebben geripdeald
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ripdealde jij ripdealde hij ripdealde wij ripdealden jullie ripdealden zij ripdealden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geripdeald jij had geripdeald hij had geripdeald wij hadden geripdeald jullie hadden geripdeald zij hadden geripdeald
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ripdealen jij zult ripdealen hij zal ripdealen wij zullen ripdealen jullie zullen ripdealen zij zullen ripdealen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geripdeald hebben jij zult geripdeald hebben hij zal geripdeald hebben wij zullen geripdeald hebben jullie zullen geripdeald hebben zij zullen geripdeald hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ripdealen jij zou ripdealen hij zou ripdealen wij zouden ripdealen jullie zouden ripdealen zij zouden ripdealen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geripdeald hebben jij zou geripdeald hebben hij zou geripdeald hebben wij zouden geripdeald hebben jullie zouden geripdeald hebben zij zouden geripdeald hebben
|
| Gebiedende wijs |
ripdeal
|
| Aanvoegende wijs |
| ripdeale |