NL: rioleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gerioleerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik rioleer jij rioleert hij rioleert wij rioleren jullie rioleren zij rioleren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gerioleerd jij hebt gerioleerd hij heeft gerioleerd wij hebben gerioleerd jullie hebben gerioleerd zij hebben gerioleerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik rioleerde jij rioleerde hij rioleerde wij rioleerden jullie rioleerden zij rioleerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gerioleerd jij had gerioleerd hij had gerioleerd wij hadden gerioleerd jullie hadden gerioleerd zij hadden gerioleerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal rioleren jij zult rioleren hij zal rioleren wij zullen rioleren jullie zullen rioleren zij zullen rioleren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gerioleerd hebben jij zult gerioleerd hebben hij zal gerioleerd hebben wij zullen gerioleerd hebben jullie zullen gerioleerd hebben zij zullen gerioleerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou rioleren jij zou rioleren hij zou rioleren wij zouden rioleren jullie zouden rioleren zij zouden rioleren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gerioleerd hebben jij zou gerioleerd hebben hij zou gerioleerd hebben wij zouden gerioleerd hebben jullie zouden gerioleerd hebben zij zouden gerioleerd hebben
|
Gebiedende wijs |
rioleer
|
Aanvoegende wijs |
riolere |