NL: ringeloren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geringeloord
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ringeloor jij ringeloort hij ringeloort wij ringeloren jullie ringeloren zij ringeloren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geringeloord jij hebt geringeloord hij heeft geringeloord wij hebben geringeloord jullie hebben geringeloord zij hebben geringeloord
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ringeloorde jij ringeloorde hij ringeloorde wij ringeloorden jullie ringeloorden zij ringeloorden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geringeloord jij had geringeloord hij had geringeloord wij hadden geringeloord jullie hadden geringeloord zij hadden geringeloord
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ringeloren jij zult ringeloren hij zal ringeloren wij zullen ringeloren jullie zullen ringeloren zij zullen ringeloren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geringeloord hebben jij zult geringeloord hebben hij zal geringeloord hebben wij zullen geringeloord hebben jullie zullen geringeloord hebben zij zullen geringeloord hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ringeloren jij zou ringeloren hij zou ringeloren wij zouden ringeloren jullie zouden ringeloren zij zouden ringeloren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geringeloord hebben jij zou geringeloord hebben hij zou geringeloord hebben wij zouden geringeloord hebben jullie zouden geringeloord hebben zij zouden geringeloord hebben
|
| Gebiedende wijs |
ringeloor
|
| Aanvoegende wijs |
| ringelore |