NL: rijzen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gerezen
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik rijs jij rijst hij rijst wij rijzen jullie rijzen zij rijzen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik ben gerezen jij bent gerezen hij is gerezen wij zijn gerezen jullie zijn gerezen zij zijn gerezen
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik rees jij rees hij rees wij rezen jullie rezen zij rezen
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik was gerezen jij was gerezen hij was gerezen wij waren gerezen jullie waren gerezen zij waren gerezen
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal rijzen jij zult rijzen hij zal rijzen wij zullen rijzen jullie zullen rijzen zij zullen rijzen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gerezen zijn jij zult gerezen zijn hij zal gerezen zijn wij zullen gerezen zijn jullie zullen gerezen zijn zij zullen gerezen zijn
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou rijzen jij zou rijzen hij zou rijzen wij zouden rijzen jullie zouden rijzen zij zouden rijzen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gerezen zijn jij zou gerezen zijn hij zou gerezen zijn wij zouden gerezen zijn jullie zouden gerezen zijn zij zouden gerezen zijn
|
Gebiedende wijs |
rijs
|
Aanvoegende wijs |
rijze |