NL: rijpen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gerijpt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik rijp jij rijpt hij rijpt wij rijpen jullie rijpen zij rijpen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik ben gerijpt jij bent gerijpt hij is gerijpt wij zijn gerijpt jullie zijn gerijpt zij zijn gerijpt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik rijpte jij rijpte hij rijpte wij rijpten jullie rijpten zij rijpten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik was gerijpt jij was gerijpt hij was gerijpt wij waren gerijpt jullie waren gerijpt zij waren gerijpt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal rijpen jij zult rijpen hij zal rijpen wij zullen rijpen jullie zullen rijpen zij zullen rijpen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gerijpt zijn jij zult gerijpt zijn hij zal gerijpt zijn wij zullen gerijpt zijn jullie zullen gerijpt zijn zij zullen gerijpt zijn
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou rijpen jij zou rijpen hij zou rijpen wij zouden rijpen jullie zouden rijpen zij zouden rijpen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gerijpt zijn jij zou gerijpt zijn hij zou gerijpt zijn wij zouden gerijpt zijn jullie zouden gerijpt zijn zij zouden gerijpt zijn
|
Gebiedende wijs |
rijp
|
Aanvoegende wijs |
rijpe |