NL: reïncarneren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gereïncarneerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik reïncarneer jij reïncarneert hij reïncarneert wij reïncarneren jullie reïncarneren zij reïncarneren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gereïncarneerd jij hebt gereïncarneerd hij heeft gereïncarneerd wij hebben gereïncarneerd jullie hebben gereïncarneerd zij hebben gereïncarneerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik reïncarneerde jij reïncarneerde hij reïncarneerde wij reïncarneerden jullie reïncarneerden zij reïncarneerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gereïncarneerd jij had gereïncarneerd hij had gereïncarneerd wij hadden gereïncarneerd jullie hadden gereïncarneerd zij hadden gereïncarneerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal reïncarneren jij zult reïncarneren hij zal reïncarneren wij zullen reïncarneren jullie zullen reïncarneren zij zullen reïncarneren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gereïncarneerd hebben jij zult gereïncarneerd hebben hij zal gereïncarneerd hebben wij zullen gereïncarneerd hebben jullie zullen gereïncarneerd hebben zij zullen gereïncarneerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou reïncarneren jij zou reïncarneren hij zou reïncarneren wij zouden reïncarneren jullie zouden reïncarneren zij zouden reïncarneren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gereïncarneerd hebben jij zou gereïncarneerd hebben hij zou gereïncarneerd hebben wij zouden gereïncarneerd hebben jullie zouden gereïncarneerd hebben zij zouden gereïncarneerd hebben
|
Gebiedende wijs |
reïncarneer
|
Aanvoegende wijs |
reïncarnere |