Voorbeelden

1. Müssen wir nicht den Schwur rezitieren?
   Moeten we de eed niet opzeggen?
2. Die Abstammungslinie rezitieren, die Namen der vergangenen Commander.
   De komaf opzeggen, de namen van alle voorbije commandanten.
3. Eine absurde Befragung, schwachsinniges Rezitieren, abwegige Noten, Ungerechtigkeit.
   Absurde vragen, debiele voordracht, idiote evaluatie, onrechtvaardigheid.
4. Wir rezitieren die Formel und gehen zu Ihrer Schwester.
   We zeggen de bezwering en gaan terug naar je zus.
5. Wie konnte ich so blöd sein und Stickney rezitieren!
   Ik had beter moeten weten dan om Stickney te gebruiken.
6. Sie sollen lediglich die Chronik aller Frauen in meiner Familie rezitieren.
   Je zou de geschiedenis van de vrouwen in mijn familie leren.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden