Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: revaccineren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gerevaccineerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik revaccineer
jij revaccineert
hij revaccineert
wij revaccineren
jullie revaccineren
zij revaccineren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gerevaccineerd
jij hebt gerevaccineerd
hij heeft gerevaccineerd
wij hebben gerevaccineerd
jullie hebben gerevaccineerd
zij hebben gerevaccineerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik revaccineerde
jij revaccineerde
hij revaccineerde
wij revaccineerden
jullie revaccineerden
zij revaccineerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gerevaccineerd
jij had gerevaccineerd
hij had gerevaccineerd
wij hadden gerevaccineerd
jullie hadden gerevaccineerd
zij hadden gerevaccineerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal revaccineren
jij zult revaccineren
hij zal revaccineren
wij zullen revaccineren
jullie zullen revaccineren
zij zullen revaccineren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gerevaccineerd hebben
jij zult gerevaccineerd hebben
hij zal gerevaccineerd hebben
wij zullen gerevaccineerd hebben
jullie zullen gerevaccineerd hebben
zij zullen gerevaccineerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou revaccineren
jij zou revaccineren
hij zou revaccineren
wij zouden revaccineren
jullie zouden revaccineren
zij zouden revaccineren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gerevaccineerd hebben
jij zou gerevaccineerd hebben
hij zou gerevaccineerd hebben
wij zouden gerevaccineerd hebben
jullie zouden gerevaccineerd hebben
zij zouden gerevaccineerd hebben

Gebiedende wijs
revaccineer

Aanvoegende wijs
revaccinere

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden