Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: reutelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gereuteld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik reutel
jij reutelt
hij reutelt
wij reutelen
jullie reutelen
zij reutelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gereuteld
jij hebt gereuteld
hij heeft gereuteld
wij hebben gereuteld
jullie hebben gereuteld
zij hebben gereuteld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik reutelde
jij reutelde
hij reutelde
wij reutelden
jullie reutelden
zij reutelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gereuteld
jij had gereuteld
hij had gereuteld
wij hadden gereuteld
jullie hadden gereuteld
zij hadden gereuteld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal reutelen
jij zult reutelen
hij zal reutelen
wij zullen reutelen
jullie zullen reutelen
zij zullen reutelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gereuteld hebben
jij zult gereuteld hebben
hij zal gereuteld hebben
wij zullen gereuteld hebben
jullie zullen gereuteld hebben
zij zullen gereuteld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou reutelen
jij zou reutelen
hij zou reutelen
wij zouden reutelen
jullie zouden reutelen
zij zouden reutelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gereuteld hebben
jij zou gereuteld hebben
hij zou gereuteld hebben
wij zouden gereuteld hebben
jullie zouden gereuteld hebben
zij zouden gereuteld hebben

Gebiedende wijs
reutel

Aanvoegende wijs
reutele

Voorbeelden

  1. Ik geef je... een beetje atropine tegen dat reutelen.
    Let me give you... A little atropine for that rasp.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden