NL: retailen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geretaild
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik retail jij retailt hij retailt wij retailen jullie retailen zij retailen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geretaild jij hebt geretaild hij heeft geretaild wij hebben geretaild jullie hebben geretaild zij hebben geretaild
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik retailde jij retailde hij retailde wij retailden jullie retailden zij retailden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geretaild jij had geretaild hij had geretaild wij hadden geretaild jullie hadden geretaild zij hadden geretaild
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal retailen jij zult retailen hij zal retailen wij zullen retailen jullie zullen retailen zij zullen retailen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geretaild hebben jij zult geretaild hebben hij zal geretaild hebben wij zullen geretaild hebben jullie zullen geretaild hebben zij zullen geretaild hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou retailen jij zou retailen hij zou retailen wij zouden retailen jullie zouden retailen zij zouden retailen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geretaild hebben jij zou geretaild hebben hij zou geretaild hebben wij zouden geretaild hebben jullie zouden geretaild hebben zij zouden geretaild hebben
|
Gebiedende wijs |
retail
|
Aanvoegende wijs |
retaile |