NL: resulteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geresulteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik resulteer jij resulteert hij resulteert wij resulteren jullie resulteren zij resulteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geresulteerd jij hebt geresulteerd hij heeft geresulteerd wij hebben geresulteerd jullie hebben geresulteerd zij hebben geresulteerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik resulteerde jij resulteerde hij resulteerde wij resulteerden jullie resulteerden zij resulteerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geresulteerd jij had geresulteerd hij had geresulteerd wij hadden geresulteerd jullie hadden geresulteerd zij hadden geresulteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal resulteren jij zult resulteren hij zal resulteren wij zullen resulteren jullie zullen resulteren zij zullen resulteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geresulteerd hebben jij zult geresulteerd hebben hij zal geresulteerd hebben wij zullen geresulteerd hebben jullie zullen geresulteerd hebben zij zullen geresulteerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou resulteren jij zou resulteren hij zou resulteren wij zouden resulteren jullie zouden resulteren zij zouden resulteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geresulteerd hebben jij zou geresulteerd hebben hij zou geresulteerd hebben wij zouden geresulteerd hebben jullie zouden geresulteerd hebben zij zouden geresulteerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
resulteer
|
| Aanvoegende wijs |
| resultere |