NL: rerouten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gererout
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik rerout jij rerout hij rerout wij rerouten jullie rerouten zij rerouten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gererout jij hebt gererout hij heeft gererout wij hebben gererout jullie hebben gererout zij hebben gererout
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik reroutte jij reroutte hij reroutte wij reroutten jullie reroutten zij reroutten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gererout jij had gererout hij had gererout wij hadden gererout jullie hadden gererout zij hadden gererout
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal rerouten jij zult rerouten hij zal rerouten wij zullen rerouten jullie zullen rerouten zij zullen rerouten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gererout hebben jij zult gererout hebben hij zal gererout hebben wij zullen gererout hebben jullie zullen gererout hebben zij zullen gererout hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou rerouten jij zou rerouten hij zou rerouten wij zouden rerouten jullie zouden rerouten zij zouden rerouten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gererout hebben jij zou gererout hebben hij zou gererout hebben wij zouden gererout hebben jullie zouden gererout hebben zij zouden gererout hebben
|
| Gebiedende wijs |
rerout
|
| Aanvoegende wijs |
| reroute |