NL: reproduceren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gereproduceerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik reproduceer jij reproduceert hij reproduceert wij reproduceren jullie reproduceren zij reproduceren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gereproduceerd jij hebt gereproduceerd hij heeft gereproduceerd wij hebben gereproduceerd jullie hebben gereproduceerd zij hebben gereproduceerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik reproduceerde jij reproduceerde hij reproduceerde wij reproduceerden jullie reproduceerden zij reproduceerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gereproduceerd jij had gereproduceerd hij had gereproduceerd wij hadden gereproduceerd jullie hadden gereproduceerd zij hadden gereproduceerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal reproduceren jij zult reproduceren hij zal reproduceren wij zullen reproduceren jullie zullen reproduceren zij zullen reproduceren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gereproduceerd hebben jij zult gereproduceerd hebben hij zal gereproduceerd hebben wij zullen gereproduceerd hebben jullie zullen gereproduceerd hebben zij zullen gereproduceerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou reproduceren jij zou reproduceren hij zou reproduceren wij zouden reproduceren jullie zouden reproduceren zij zouden reproduceren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gereproduceerd hebben jij zou gereproduceerd hebben hij zou gereproduceerd hebben wij zouden gereproduceerd hebben jullie zouden gereproduceerd hebben zij zouden gereproduceerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
reproduceer
|
| Aanvoegende wijs |
| reproducere |