NL: repeteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gerepeteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik repeteer jij repeteert hij repeteert wij repeteren jullie repeteren zij repeteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gerepeteerd jij hebt gerepeteerd hij heeft gerepeteerd wij hebben gerepeteerd jullie hebben gerepeteerd zij hebben gerepeteerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik repeteerde jij repeteerde hij repeteerde wij repeteerden jullie repeteerden zij repeteerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gerepeteerd jij had gerepeteerd hij had gerepeteerd wij hadden gerepeteerd jullie hadden gerepeteerd zij hadden gerepeteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal repeteren jij zult repeteren hij zal repeteren wij zullen repeteren jullie zullen repeteren zij zullen repeteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gerepeteerd hebben jij zult gerepeteerd hebben hij zal gerepeteerd hebben wij zullen gerepeteerd hebben jullie zullen gerepeteerd hebben zij zullen gerepeteerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou repeteren jij zou repeteren hij zou repeteren wij zouden repeteren jullie zouden repeteren zij zouden repeteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gerepeteerd hebben jij zou gerepeteerd hebben hij zou gerepeteerd hebben wij zouden gerepeteerd hebben jullie zouden gerepeteerd hebben zij zouden gerepeteerd hebben
|
Gebiedende wijs |
repeteer
|
Aanvoegende wijs |
repetere |