NL: renonceren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gerenonceerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik renonceer jij renonceert hij renonceert wij renonceren jullie renonceren zij renonceren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gerenonceerd jij hebt gerenonceerd hij heeft gerenonceerd wij hebben gerenonceerd jullie hebben gerenonceerd zij hebben gerenonceerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik renonceerde jij renonceerde hij renonceerde wij renonceerden jullie renonceerden zij renonceerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gerenonceerd jij had gerenonceerd hij had gerenonceerd wij hadden gerenonceerd jullie hadden gerenonceerd zij hadden gerenonceerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal renonceren jij zult renonceren hij zal renonceren wij zullen renonceren jullie zullen renonceren zij zullen renonceren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gerenonceerd hebben jij zult gerenonceerd hebben hij zal gerenonceerd hebben wij zullen gerenonceerd hebben jullie zullen gerenonceerd hebben zij zullen gerenonceerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou renonceren jij zou renonceren hij zou renonceren wij zouden renonceren jullie zouden renonceren zij zouden renonceren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gerenonceerd hebben jij zou gerenonceerd hebben hij zou gerenonceerd hebben wij zouden gerenonceerd hebben jullie zouden gerenonceerd hebben zij zouden gerenonceerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
renonceer
|
| Aanvoegende wijs |
| renoncere |