NL: remitteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geremitteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik remitteer jij remitteert hij remitteert wij remitteren jullie remitteren zij remitteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geremitteerd jij hebt geremitteerd hij heeft geremitteerd wij hebben geremitteerd jullie hebben geremitteerd zij hebben geremitteerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik remitteerde jij remitteerde hij remitteerde wij remitteerden jullie remitteerden zij remitteerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geremitteerd jij had geremitteerd hij had geremitteerd wij hadden geremitteerd jullie hadden geremitteerd zij hadden geremitteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal remitteren jij zult remitteren hij zal remitteren wij zullen remitteren jullie zullen remitteren zij zullen remitteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geremitteerd hebben jij zult geremitteerd hebben hij zal geremitteerd hebben wij zullen geremitteerd hebben jullie zullen geremitteerd hebben zij zullen geremitteerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou remitteren jij zou remitteren hij zou remitteren wij zouden remitteren jullie zouden remitteren zij zouden remitteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geremitteerd hebben jij zou geremitteerd hebben hij zou geremitteerd hebben wij zouden geremitteerd hebben jullie zouden geremitteerd hebben zij zouden geremitteerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
remitteer
|
| Aanvoegende wijs |
| remittere |