NL: relativeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gerelativeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik relativeer jij relativeert hij relativeert wij relativeren jullie relativeren zij relativeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gerelativeerd jij hebt gerelativeerd hij heeft gerelativeerd wij hebben gerelativeerd jullie hebben gerelativeerd zij hebben gerelativeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik relativeerde jij relativeerde hij relativeerde wij relativeerden jullie relativeerden zij relativeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gerelativeerd jij had gerelativeerd hij had gerelativeerd wij hadden gerelativeerd jullie hadden gerelativeerd zij hadden gerelativeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal relativeren jij zult relativeren hij zal relativeren wij zullen relativeren jullie zullen relativeren zij zullen relativeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gerelativeerd hebben jij zult gerelativeerd hebben hij zal gerelativeerd hebben wij zullen gerelativeerd hebben jullie zullen gerelativeerd hebben zij zullen gerelativeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou relativeren jij zou relativeren hij zou relativeren wij zouden relativeren jullie zouden relativeren zij zouden relativeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gerelativeerd hebben jij zou gerelativeerd hebben hij zou gerelativeerd hebben wij zouden gerelativeerd hebben jullie zouden gerelativeerd hebben zij zouden gerelativeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
relativeer
|
| Aanvoegende wijs |
| relativere |