Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: relativeren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gerelativeerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik relativeer
jij relativeert
hij relativeert
wij relativeren
jullie relativeren
zij relativeren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gerelativeerd
jij hebt gerelativeerd
hij heeft gerelativeerd
wij hebben gerelativeerd
jullie hebben gerelativeerd
zij hebben gerelativeerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik relativeerde
jij relativeerde
hij relativeerde
wij relativeerden
jullie relativeerden
zij relativeerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gerelativeerd
jij had gerelativeerd
hij had gerelativeerd
wij hadden gerelativeerd
jullie hadden gerelativeerd
zij hadden gerelativeerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal relativeren
jij zult relativeren
hij zal relativeren
wij zullen relativeren
jullie zullen relativeren
zij zullen relativeren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gerelativeerd hebben
jij zult gerelativeerd hebben
hij zal gerelativeerd hebben
wij zullen gerelativeerd hebben
jullie zullen gerelativeerd hebben
zij zullen gerelativeerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou relativeren
jij zou relativeren
hij zou relativeren
wij zouden relativeren
jullie zouden relativeren
zij zouden relativeren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gerelativeerd hebben
jij zou gerelativeerd hebben
hij zou gerelativeerd hebben
wij zouden gerelativeerd hebben
jullie zouden gerelativeerd hebben
zij zouden gerelativeerd hebben

Gebiedende wijs
relativeer

Aanvoegende wijs
relativere

Voorbeelden

  1. Niet relativeren.
    Don 't dismiss it.
  2. Maar je moet het relativeren.
    But you 've got to put some perspective on this.
  3. Dat laat je weer relativeren, of niet?
    That really puts things into perspective, doesn 't it? .
  4. Daardoor ga je wel relativeren, of niet?
    Kind of puts things into perspective, doesn 't it?
  5. Een man backstage adviseerde mij meer te relativeren.
    A gentleman backstage told me I needed to be more relatable.
  6. Vraag me nu nog maar eens om te relativeren.
    Now you ask me again about perspective.
  7. Er werd gezegd dat Harry Drax zaken niet meer kon relativeren.
    It 's been rumoured that Harry Drax lost his sense of perspective.
  8. Van school te worden gestuurd dwingt me om dingen te relativeren.
    Being expelled from school forced me to put things into perspective.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden