NL: reikhalzen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gereikhalsd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik reikhals jij reikhalst hij reikhalst wij reikhalzen jullie reikhalzen zij reikhalzen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gereikhalsd jij hebt gereikhalsd hij heeft gereikhalsd wij hebben gereikhalsd jullie hebben gereikhalsd zij hebben gereikhalsd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik reikhalsde jij reikhalsde hij reikhalsde wij reikhalsden jullie reikhalsden zij reikhalsden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gereikhalsd jij had gereikhalsd hij had gereikhalsd wij hadden gereikhalsd jullie hadden gereikhalsd zij hadden gereikhalsd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal reikhalzen jij zult reikhalzen hij zal reikhalzen wij zullen reikhalzen jullie zullen reikhalzen zij zullen reikhalzen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gereikhalsd hebben jij zult gereikhalsd hebben hij zal gereikhalsd hebben wij zullen gereikhalsd hebben jullie zullen gereikhalsd hebben zij zullen gereikhalsd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou reikhalzen jij zou reikhalzen hij zou reikhalzen wij zouden reikhalzen jullie zouden reikhalzen zij zouden reikhalzen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gereikhalsd hebben jij zou gereikhalsd hebben hij zou gereikhalsd hebben wij zouden gereikhalsd hebben jullie zouden gereikhalsd hebben zij zouden gereikhalsd hebben
|
| Gebiedende wijs |
reikhals
|
| Aanvoegende wijs |
| reikhalze |