NL: reflecteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gereflecteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik reflecteer jij reflecteert hij reflecteert wij reflecteren jullie reflecteren zij reflecteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gereflecteerd jij hebt gereflecteerd hij heeft gereflecteerd wij hebben gereflecteerd jullie hebben gereflecteerd zij hebben gereflecteerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik reflecteerde jij reflecteerde hij reflecteerde wij reflecteerden jullie reflecteerden zij reflecteerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gereflecteerd jij had gereflecteerd hij had gereflecteerd wij hadden gereflecteerd jullie hadden gereflecteerd zij hadden gereflecteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal reflecteren jij zult reflecteren hij zal reflecteren wij zullen reflecteren jullie zullen reflecteren zij zullen reflecteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gereflecteerd hebben jij zult gereflecteerd hebben hij zal gereflecteerd hebben wij zullen gereflecteerd hebben jullie zullen gereflecteerd hebben zij zullen gereflecteerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou reflecteren jij zou reflecteren hij zou reflecteren wij zouden reflecteren jullie zouden reflecteren zij zouden reflecteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gereflecteerd hebben jij zou gereflecteerd hebben hij zou gereflecteerd hebben wij zouden gereflecteerd hebben jullie zouden gereflecteerd hebben zij zouden gereflecteerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
reflecteer
|
| Aanvoegende wijs |
| reflectere |