NL: reciproceren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gereciproceerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik reciproceer jij reciproceert hij reciproceert wij reciproceren jullie reciproceren zij reciproceren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gereciproceerd jij hebt gereciproceerd hij heeft gereciproceerd wij hebben gereciproceerd jullie hebben gereciproceerd zij hebben gereciproceerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik reciproceerde jij reciproceerde hij reciproceerde wij reciproceerden jullie reciproceerden zij reciproceerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gereciproceerd jij had gereciproceerd hij had gereciproceerd wij hadden gereciproceerd jullie hadden gereciproceerd zij hadden gereciproceerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal reciproceren jij zult reciproceren hij zal reciproceren wij zullen reciproceren jullie zullen reciproceren zij zullen reciproceren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gereciproceerd hebben jij zult gereciproceerd hebben hij zal gereciproceerd hebben wij zullen gereciproceerd hebben jullie zullen gereciproceerd hebben zij zullen gereciproceerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou reciproceren jij zou reciproceren hij zou reciproceren wij zouden reciproceren jullie zouden reciproceren zij zouden reciproceren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gereciproceerd hebben jij zou gereciproceerd hebben hij zou gereciproceerd hebben wij zouden gereciproceerd hebben jullie zouden gereciproceerd hebben zij zouden gereciproceerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
reciproceer
|
| Aanvoegende wijs |
| reciprocere |