NL: recipiëren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gerecipieerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik recipieer jij recipieert hij recipieert wij recipiëren jullie recipiëren zij recipiëren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gerecipieerd jij hebt gerecipieerd hij heeft gerecipieerd wij hebben gerecipieerd jullie hebben gerecipieerd zij hebben gerecipieerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik recipieerde jij recipieerde hij recipieerde wij recipieerden jullie recipieerden zij recipieerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gerecipieerd jij had gerecipieerd hij had gerecipieerd wij hadden gerecipieerd jullie hadden gerecipieerd zij hadden gerecipieerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal recipiëren jij zult recipiëren hij zal recipiëren wij zullen recipiëren jullie zullen recipiëren zij zullen recipiëren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gerecipieerd hebben jij zult gerecipieerd hebben hij zal gerecipieerd hebben wij zullen gerecipieerd hebben jullie zullen gerecipieerd hebben zij zullen gerecipieerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou recipiëren jij zou recipiëren hij zou recipiëren wij zouden recipiëren jullie zouden recipiëren zij zouden recipiëren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gerecipieerd hebben jij zou gerecipieerd hebben hij zou gerecipieerd hebben wij zouden gerecipieerd hebben jullie zouden gerecipieerd hebben zij zouden gerecipieerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
recipieer
|
| Aanvoegende wijs |
| recipiëre |