Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: rechtstaan

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
rechtgestaan

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik sta recht
jij staat recht
hij staat recht
wij staan recht
jullie staan recht
zij staan recht

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik rechtsta
dat jij rechtstaat
dat hij rechtstaat
dat wij rechtstaan
dat jullie rechtstaan
dat zij rechtstaan

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb rechtgestaan
jij hebt rechtgestaan
hij heeft rechtgestaan
wij hebben rechtgestaan
jullie hebben rechtgestaan
zij hebben rechtgestaan

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik stond recht
jij stond recht
hij stond recht
wij stonden recht
jullie stonden recht
zij stonden recht

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik rechtstond
dat jij rechtstond
dat hij rechtstond
dat wij rechtstonden
dat jullie rechtstonden
dat zij rechtstonden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had rechtgestaan
jij had rechtgestaan
hij had rechtgestaan
wij hadden rechtgestaan
jullie hadden rechtgestaan
zij hadden rechtgestaan

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal rechtstaan
jij zult rechtstaan
hij zal rechtstaan
wij zullen rechtstaan
jullie zullen rechtstaan
zij zullen rechtstaan

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal rechtgestaan hebben
jij zult rechtgestaan hebben
hij zal rechtgestaan hebben
wij zullen rechtgestaan hebben
jullie zullen rechtgestaan hebben
zij zullen rechtgestaan hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou rechtstaan
jij zou rechtstaan
hij zou rechtstaan
wij zouden rechtstaan
jullie zouden rechtstaan
zij zouden rechtstaan

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou rechtgestaan hebben
jij zou rechtgestaan hebben
hij zou rechtgestaan hebben
wij zouden rechtgestaan hebben
jullie zouden rechtgestaan hebben
zij zouden rechtgestaan hebben

Gebiedende wijs
sta recht

Aanvoegende wijs
rechtsta

Voorbeelden

  1. Voruit, sta recht.
    All right, get up.
  2. Sta recht, jongen.
    Stand up straight, boy.
  3. Makker, sta recht.
    Mate, get up! Come on!
  4. Sta recht, burger.
    Please stand, citizen.
  5. Brittany, sta recht.
    Brittany, get up.
  6. Jongeman, sta recht.
    Young man, please rise.
  7. Komaan, sta recht.
    Come on, let 's get up.
  8. Sta recht, Weiner!
    Stand up, Weiner!
  9. Sta recht, Mr. Aske.
    Stand up, Mr. Aske.
  10. Max, Max, sta recht!
    Max, Max, get up!

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden