Voorbeelden

1. Rebellieren? Wogegen?
   Maar waartegen dan?
2. Ja, wir rebellieren!
   Ja, we verzetten ons.
3. Wenn die Kinder rebellieren.
   Wanneer de kinderen zich keren.
4. Die Graufreuds rebellieren offen.
   De Greyjoys rebelleren openlijk.
5. Die Insassinnen müssen rebellieren.
   De gevangenen moeten in opstand komen.
6. Man möchte einfach nur rebellieren.
   Maar het maakt je wel opstandig.
7. Du willst gegen deine Mutter rebellieren?
   Wil je je tegen je moeder afzetten?
8. Die Mercianer rebellieren vielleicht gegen uns.
   De Mercianen zouden tegen ons kunnen zijn.
9. Aber als Rebell muss man auch rebellieren.
   Je kunt niet een rebel te zijn als je rebel niet.
10. Vielleicht rebellieren sie, weil sie sich nicht verwirklichen dürfen.
    Het zijn individuen. Ze komen in verzet omdat ze zich niet kunnen uiten.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden