NL: reassureren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gereassureerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik reassureer jij reassureert hij reassureert wij reassureren jullie reassureren zij reassureren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gereassureerd jij hebt gereassureerd hij heeft gereassureerd wij hebben gereassureerd jullie hebben gereassureerd zij hebben gereassureerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik reassureerde jij reassureerde hij reassureerde wij reassureerden jullie reassureerden zij reassureerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gereassureerd jij had gereassureerd hij had gereassureerd wij hadden gereassureerd jullie hadden gereassureerd zij hadden gereassureerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal reassureren jij zult reassureren hij zal reassureren wij zullen reassureren jullie zullen reassureren zij zullen reassureren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gereassureerd hebben jij zult gereassureerd hebben hij zal gereassureerd hebben wij zullen gereassureerd hebben jullie zullen gereassureerd hebben zij zullen gereassureerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou reassureren jij zou reassureren hij zou reassureren wij zouden reassureren jullie zouden reassureren zij zouden reassureren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gereassureerd hebben jij zou gereassureerd hebben hij zou gereassureerd hebben wij zouden gereassureerd hebben jullie zouden gereassureerd hebben zij zouden gereassureerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
reassureer
|
| Aanvoegende wijs |
| reassurere |