Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: raspen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
geraspt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik rasp
jij raspt
hij raspt
wij raspen
jullie raspen
zij raspen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb geraspt
jij hebt geraspt
hij heeft geraspt
wij hebben geraspt
jullie hebben geraspt
zij hebben geraspt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik raspte
jij raspte
hij raspte
wij raspten
jullie raspten
zij raspten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had geraspt
jij had geraspt
hij had geraspt
wij hadden geraspt
jullie hadden geraspt
zij hadden geraspt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal raspen
jij zult raspen
hij zal raspen
wij zullen raspen
jullie zullen raspen
zij zullen raspen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal geraspt hebben
jij zult geraspt hebben
hij zal geraspt hebben
wij zullen geraspt hebben
jullie zullen geraspt hebben
zij zullen geraspt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou raspen
jij zou raspen
hij zou raspen
wij zouden raspen
jullie zouden raspen
zij zouden raspen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou geraspt hebben
jij zou geraspt hebben
hij zou geraspt hebben
wij zouden geraspt hebben
jullie zouden geraspt hebben
zij zouden geraspt hebben

Gebiedende wijs
rasp

Aanvoegende wijs
raspe

Voorbeelden

  1. surform soort rasp
    surform
  2. Waarom draagt ze een kijker en een rasp?
    Why is she wearing spy-glasses and a grater?
  3. Dat piepen... raspen...
    That wheezing... groaning.
  4. Hoe heet hij? Raspen.
    What 's his name?
  5. Kaas raspen in vier seconden.
    Grate cheese in just four seconds.
  6. Raspen is onze beste mogelijkheid.
    And Raspen is the best way in.
  7. Wil je deze voor me raspen?
    Would you peel these for me?
  8. Ik zal nog wat kaas raspen.
    I can grate some more cheese.
  9. Wanneer zag je Morris Raspen voor het laatst?
    When was the last time you saw Morris Raspen?
  10. Ik moet iets hebben om de kaas mee raspen.
    I need something to grate the cheese.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden