Voorbeelden

1. On raisonne avec eux.
   We praten met ze.
2. Parle-lui, raisonne-la.
   Bucky, praat met haar.
3. La police les raisonne.
   De politie spreekt hen toe.
4. Mais ma mère raisonne autrement.
   Mijn moeder is een heel ander verhaal.
5. Ne raisonne pas si étroitement.
   Wees niet zo bekrompen.
6. Qui raisonne en ces termes?
   Wie ook denkt in die termen? Mm-hmm.
7. Mais pourquoi on raisonne comme des adultes?
   Maar waarom denken we ineens als volwassenen?
8. Le Bourreau ne raisonne pas comme toi.
   De Beul denkt niet zoals jij.
9. On ne raisonne pas avec un géant stupide.
   Met' n domme reus valt niet te praten.
10. C' est logique, si l' on raisonne comme votre père.
    Als je denkt zoals je vader, kan het wel.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden