NL: railleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gerailleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik railleer jij railleert hij railleert wij railleren jullie railleren zij railleren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gerailleerd jij hebt gerailleerd hij heeft gerailleerd wij hebben gerailleerd jullie hebben gerailleerd zij hebben gerailleerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik railleerde jij railleerde hij railleerde wij railleerden jullie railleerden zij railleerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gerailleerd jij had gerailleerd hij had gerailleerd wij hadden gerailleerd jullie hadden gerailleerd zij hadden gerailleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal railleren jij zult railleren hij zal railleren wij zullen railleren jullie zullen railleren zij zullen railleren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gerailleerd hebben jij zult gerailleerd hebben hij zal gerailleerd hebben wij zullen gerailleerd hebben jullie zullen gerailleerd hebben zij zullen gerailleerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou railleren jij zou railleren hij zou railleren wij zouden railleren jullie zouden railleren zij zouden railleren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gerailleerd hebben jij zou gerailleerd hebben hij zou gerailleerd hebben wij zouden gerailleerd hebben jullie zouden gerailleerd hebben zij zouden gerailleerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
railleer
|
| Aanvoegende wijs |
| raillere |