Voorbeelden

1. J.J., geh rüber und quetsch den Indianer richtig aus.
   J.J., blijf die lndiaan ondervragen.
2. Post-Quetsch-Patienten brauchen oft ganz besondere Pflege und Fürsorge.
   Dit soort patiënten hebben niet zelden specifieke zorg nodig.
3. Bei 40 Prozent aller Post-Quetsch-Patienten tritt Kakosmie auf.
   Bij verkreukelden is er 40 procent kans op een externe funkzak.
4. Ja, wenn dir das Leben Zitronen gibt quetsch ein Lächeln heraus.
   Als leven je citroen brengt, pers er een glimlach uit.
5. Nicht mehr quetschen!
   Niet meer knijpen!
6. Zwanzig Sekunden, kein Quetschen.
   Twintig seconden, niet knijpen.
7. Sie werden feste quetschen.
   Ze zullen mij onder grote druk zetten.
8. Wir quetschen sie aus.
   We slaan het er wel uit.
9. Es kann ein wenig quetschen.
   Het kan een beetje pijn doen.
10. Quetschen wir nicht das Baby?
    Pletten we de baby niet?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden