NL: queruleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gequeruleerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik queruleer jij queruleert hij queruleert wij queruleren jullie queruleren zij queruleren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gequeruleerd jij hebt gequeruleerd hij heeft gequeruleerd wij hebben gequeruleerd jullie hebben gequeruleerd zij hebben gequeruleerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik queruleerde jij queruleerde hij queruleerde wij queruleerden jullie queruleerden zij queruleerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gequeruleerd jij had gequeruleerd hij had gequeruleerd wij hadden gequeruleerd jullie hadden gequeruleerd zij hadden gequeruleerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal queruleren jij zult queruleren hij zal queruleren wij zullen queruleren jullie zullen queruleren zij zullen queruleren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gequeruleerd hebben jij zult gequeruleerd hebben hij zal gequeruleerd hebben wij zullen gequeruleerd hebben jullie zullen gequeruleerd hebben zij zullen gequeruleerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou queruleren jij zou queruleren hij zou queruleren wij zouden queruleren jullie zouden queruleren zij zouden queruleren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gequeruleerd hebben jij zou gequeruleerd hebben hij zou gequeruleerd hebben wij zouden gequeruleerd hebben jullie zouden gequeruleerd hebben zij zouden gequeruleerd hebben
|
Gebiedende wijs |
queruleer
|
Aanvoegende wijs |
querulere |