NL: quenchen
U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gequencht
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik quench
jij quencht
hij quencht
wij quenchen
jullie quenchen
zij quenchen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gequencht
jij hebt gequencht
hij heeft gequencht
wij hebben gequencht
jullie hebben gequencht
zij hebben gequencht
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik quenchte
jij quenchte
hij quenchte
wij quenchten
jullie quenchten
zij quenchten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gequencht
jij had gequencht
hij had gequencht
wij hadden gequencht
jullie hadden gequencht
zij hadden gequencht
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal quenchen
jij zult quenchen
hij zal quenchen
wij zullen quenchen
jullie zullen quenchen
zij zullen quenchen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gequencht hebben
jij zult gequencht hebben
hij zal gequencht hebben
wij zullen gequencht hebben
jullie zullen gequencht hebben
zij zullen gequencht hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou quenchen
jij zou quenchen
hij zou quenchen
wij zouden quenchen
jullie zouden quenchen
zij zouden quenchen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gequencht hebben
jij zou gequencht hebben
hij zou gequencht hebben
wij zouden gequencht hebben
jullie zouden gequencht hebben
zij zouden gequencht hebben
|
| Gebiedende wijs |
quench
|
| Aanvoegende wijs |
| quenche |
Nederlandse werkwoorden
Duitse werkwoorden
Engelse werkwoorden
Franse werkwoorden
Spaanse werkwoorden