NL: purperen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gepurperd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik purper jij purpert hij purpert wij purperen jullie purperen zij purperen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepurperd jij hebt gepurperd hij heeft gepurperd wij hebben gepurperd jullie hebben gepurperd zij hebben gepurperd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik purperde jij purperde hij purperde wij purperden jullie purperden zij purperden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepurperd jij had gepurperd hij had gepurperd wij hadden gepurperd jullie hadden gepurperd zij hadden gepurperd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal purperen jij zult purperen hij zal purperen wij zullen purperen jullie zullen purperen zij zullen purperen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepurperd hebben jij zult gepurperd hebben hij zal gepurperd hebben wij zullen gepurperd hebben jullie zullen gepurperd hebben zij zullen gepurperd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou purperen jij zou purperen hij zou purperen wij zouden purperen jullie zouden purperen zij zouden purperen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepurperd hebben jij zou gepurperd hebben hij zou gepurperd hebben wij zouden gepurperd hebben jullie zouden gepurperd hebben zij zouden gepurperd hebben
|
Gebiedende wijs |
purper
|
Aanvoegende wijs |
purpere |