NL: purgeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gepurgeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik purgeer jij purgeert hij purgeert wij purgeren jullie purgeren zij purgeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepurgeerd jij hebt gepurgeerd hij heeft gepurgeerd wij hebben gepurgeerd jullie hebben gepurgeerd zij hebben gepurgeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik purgeerde jij purgeerde hij purgeerde wij purgeerden jullie purgeerden zij purgeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepurgeerd jij had gepurgeerd hij had gepurgeerd wij hadden gepurgeerd jullie hadden gepurgeerd zij hadden gepurgeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal purgeren jij zult purgeren hij zal purgeren wij zullen purgeren jullie zullen purgeren zij zullen purgeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepurgeerd hebben jij zult gepurgeerd hebben hij zal gepurgeerd hebben wij zullen gepurgeerd hebben jullie zullen gepurgeerd hebben zij zullen gepurgeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou purgeren jij zou purgeren hij zou purgeren wij zouden purgeren jullie zouden purgeren zij zouden purgeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepurgeerd hebben jij zou gepurgeerd hebben hij zou gepurgeerd hebben wij zouden gepurgeerd hebben jullie zouden gepurgeerd hebben zij zouden gepurgeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
purgeer
|
| Aanvoegende wijs |
| purgere |