NL: pulseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gepulseerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik pulseer jij pulseert hij pulseert wij pulseren jullie pulseren zij pulseren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepulseerd jij hebt gepulseerd hij heeft gepulseerd wij hebben gepulseerd jullie hebben gepulseerd zij hebben gepulseerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik pulseerde jij pulseerde hij pulseerde wij pulseerden jullie pulseerden zij pulseerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepulseerd jij had gepulseerd hij had gepulseerd wij hadden gepulseerd jullie hadden gepulseerd zij hadden gepulseerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal pulseren jij zult pulseren hij zal pulseren wij zullen pulseren jullie zullen pulseren zij zullen pulseren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepulseerd hebben jij zult gepulseerd hebben hij zal gepulseerd hebben wij zullen gepulseerd hebben jullie zullen gepulseerd hebben zij zullen gepulseerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou pulseren jij zou pulseren hij zou pulseren wij zouden pulseren jullie zouden pulseren zij zouden pulseren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepulseerd hebben jij zou gepulseerd hebben hij zou gepulseerd hebben wij zouden gepulseerd hebben jullie zouden gepulseerd hebben zij zouden gepulseerd hebben
|
Gebiedende wijs |
pulseer
|
Aanvoegende wijs |
pulsere |