NL: psalmodiëren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gepsalmodieerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik psalmodieer jij psalmodieert hij psalmodieert wij psalmodiëren jullie psalmodiëren zij psalmodiëren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gepsalmodieerd jij hebt gepsalmodieerd hij heeft gepsalmodieerd wij hebben gepsalmodieerd jullie hebben gepsalmodieerd zij hebben gepsalmodieerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik psalmodieerde jij psalmodieerde hij psalmodieerde wij psalmodieerden jullie psalmodieerden zij psalmodieerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gepsalmodieerd jij had gepsalmodieerd hij had gepsalmodieerd wij hadden gepsalmodieerd jullie hadden gepsalmodieerd zij hadden gepsalmodieerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal psalmodiëren jij zult psalmodiëren hij zal psalmodiëren wij zullen psalmodiëren jullie zullen psalmodiëren zij zullen psalmodiëren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gepsalmodieerd hebben jij zult gepsalmodieerd hebben hij zal gepsalmodieerd hebben wij zullen gepsalmodieerd hebben jullie zullen gepsalmodieerd hebben zij zullen gepsalmodieerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou psalmodiëren jij zou psalmodiëren hij zou psalmodiëren wij zouden psalmodiëren jullie zouden psalmodiëren zij zouden psalmodiëren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gepsalmodieerd hebben jij zou gepsalmodieerd hebben hij zou gepsalmodieerd hebben wij zouden gepsalmodieerd hebben jullie zouden gepsalmodieerd hebben zij zouden gepsalmodieerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
psalmodieer
|
| Aanvoegende wijs |
| psalmodiëre |