Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: prutsen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
geprutst

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik pruts
jij prutst
hij prutst
wij prutsen
jullie prutsen
zij prutsen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb geprutst
jij hebt geprutst
hij heeft geprutst
wij hebben geprutst
jullie hebben geprutst
zij hebben geprutst

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik prutste
jij prutste
hij prutste
wij prutsten
jullie prutsten
zij prutsten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had geprutst
jij had geprutst
hij had geprutst
wij hadden geprutst
jullie hadden geprutst
zij hadden geprutst

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal prutsen
jij zult prutsen
hij zal prutsen
wij zullen prutsen
jullie zullen prutsen
zij zullen prutsen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal geprutst hebben
jij zult geprutst hebben
hij zal geprutst hebben
wij zullen geprutst hebben
jullie zullen geprutst hebben
zij zullen geprutst hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou prutsen
jij zou prutsen
hij zou prutsen
wij zouden prutsen
jullie zouden prutsen
zij zouden prutsen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou geprutst hebben
jij zou geprutst hebben
hij zou geprutst hebben
wij zouden geprutst hebben
jullie zouden geprutst hebben
zij zouden geprutst hebben

Gebiedende wijs
pruts

Aanvoegende wijs
prutse

Voorbeelden

  1. Ezekiel, pruts dat open.
    Ezekiel, get in there.
  2. Nu kopen ze samen met een pruts-makelaar uit Kissimmee, Ortiz.
    They 're shopping with a piss-ant broker out of Kissimmee, Ortiz.
  3. Net zo prachtig nu zoals de dag dat ik pruts laser oog chirurgie kreeg.
    As beautiful now as the day I got botched laser eye surgery.
  4. Oh, misschien pruts ik gewoon een beetje in je hoofd, maak ik van je leven een hel.
    Oh, maybe I 'll just get in your head, make your life a living hell.
  5. Deze jongens prutsen niet.
    These guys don 't mess around.
  6. We prutsen met onze motoren.
    We work on our bikes together.
  7. Ga niet aan je tv prutsen!
    Do not adjust your set!
  8. Heeft Adam Wilde me zien prutsen?
    Adam Wilde saw me geeking out?
  9. Hebben jullie met de draden zitten prutsen?
    You boys been messing with the wires?
  10. Smitty heeft lopen prutsen op de site.
    Smitty has run tinker on the site.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden