NL: provianderen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geproviandeerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik proviandeer jij proviandeert hij proviandeert wij provianderen jullie provianderen zij provianderen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geproviandeerd jij hebt geproviandeerd hij heeft geproviandeerd wij hebben geproviandeerd jullie hebben geproviandeerd zij hebben geproviandeerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik proviandeerde jij proviandeerde hij proviandeerde wij proviandeerden jullie proviandeerden zij proviandeerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geproviandeerd jij had geproviandeerd hij had geproviandeerd wij hadden geproviandeerd jullie hadden geproviandeerd zij hadden geproviandeerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal provianderen jij zult provianderen hij zal provianderen wij zullen provianderen jullie zullen provianderen zij zullen provianderen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geproviandeerd hebben jij zult geproviandeerd hebben hij zal geproviandeerd hebben wij zullen geproviandeerd hebben jullie zullen geproviandeerd hebben zij zullen geproviandeerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou provianderen jij zou provianderen hij zou provianderen wij zouden provianderen jullie zouden provianderen zij zouden provianderen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geproviandeerd hebben jij zou geproviandeerd hebben hij zou geproviandeerd hebben wij zouden geproviandeerd hebben jullie zouden geproviandeerd hebben zij zouden geproviandeerd hebben
|
Gebiedende wijs |
proviandeer
|
Aanvoegende wijs |
proviandere |