NL: prospereren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geprospereerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik prospereer jij prospereert hij prospereert wij prospereren jullie prospereren zij prospereren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geprospereerd jij hebt geprospereerd hij heeft geprospereerd wij hebben geprospereerd jullie hebben geprospereerd zij hebben geprospereerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik prospereerde jij prospereerde hij prospereerde wij prospereerden jullie prospereerden zij prospereerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geprospereerd jij had geprospereerd hij had geprospereerd wij hadden geprospereerd jullie hadden geprospereerd zij hadden geprospereerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal prospereren jij zult prospereren hij zal prospereren wij zullen prospereren jullie zullen prospereren zij zullen prospereren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geprospereerd hebben jij zult geprospereerd hebben hij zal geprospereerd hebben wij zullen geprospereerd hebben jullie zullen geprospereerd hebben zij zullen geprospereerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou prospereren jij zou prospereren hij zou prospereren wij zouden prospereren jullie zouden prospereren zij zouden prospereren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geprospereerd hebben jij zou geprospereerd hebben hij zou geprospereerd hebben wij zouden geprospereerd hebben jullie zouden geprospereerd hebben zij zouden geprospereerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
prospereer
|
| Aanvoegende wijs |
| prosperere |