NL: proosten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geproost
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik proost jij proost hij proost wij proosten jullie proosten zij proosten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geproost jij hebt geproost hij heeft geproost wij hebben geproost jullie hebben geproost zij hebben geproost
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik proostte jij proostte hij proostte wij proostten jullie proostten zij proostten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geproost jij had geproost hij had geproost wij hadden geproost jullie hadden geproost zij hadden geproost
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal proosten jij zult proosten hij zal proosten wij zullen proosten jullie zullen proosten zij zullen proosten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geproost hebben jij zult geproost hebben hij zal geproost hebben wij zullen geproost hebben jullie zullen geproost hebben zij zullen geproost hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou proosten jij zou proosten hij zou proosten wij zouden proosten jullie zouden proosten zij zouden proosten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geproost hebben jij zou geproost hebben hij zou geproost hebben wij zouden geproost hebben jullie zouden geproost hebben zij zouden geproost hebben
|
Gebiedende wijs |
proost
|
Aanvoegende wijs |
prooste |